Bovenstaande verjaringsregels, inbegrepen deze betreffende de schorsing en de stuiting, werken t.a.v. het misdrijf en dus niet t.a.v. de daders (met andere woorden de stuiting van de verjaring werkt in rem en niet in personam). Duidelijker gesteld : de rechter moet niet nagaan of het misdrijf verjaard is tegenover die welbepaalde persoon, maar wel of de begane misdrijven op zichzelf verjaard zijn (zie het zopas aangehaalde art. 22 : “… zelfs ten aanzien van personen die daarbij niet betrokken waren”).

Een praktisch voorbeeld : A wordt beschuldigd van een snelheidsovertreding ; hij laat verstek gaan en de zitting na zijn verzet gaat door 18 maand na de snelheidsovertreding ; op deze zitting laat hij weten dat niet hijzelf maar zijn vrouw de overtreding heeft begaan ; hoewel tegen deze vrouw nooit een vervolging werd ingesteld, kan deze toch niet argumenteren dat tegenover haar de verjaringstermijn is overschreden (want de verjaring werkt enkel t.a.v. de feiten, dus de misdrijven, en niet t.a.v. personen).

Bovendien heeft de stuiting van de verjaring voor een welbepaald misdrijf dezelfde gevolgen voor alle misdrijven die met dit welbepaald misdrijf nauw zijn verbonden door intrinsieke samenhang.