NOOT VOORAF: de tekstgedeelten in lichtgrijze kleur zijn enkel bedoeld om verdere juridische opzoekingen te vergemakkelijken; niet-juristen dienen omzichtig om te gaan met deze teksten.

a. De werknemer die bij een arbeidsongeval (ook “werkongeval” genoemd) – dus tijdens de beroepsuitoefening of op weg van of naar het werk – lichamelijke letsels oploopt, is gerechtigd op arbeidsongevallenuitkeringen.

Enkele belangrijke regels uit de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, die van toepassing is op de meeste werknemers die niet in de overheidsdienst zijn :

art. 7 : “Voor de toepassing van deze wet wordt als arbeidsongeval aangezien elk ongeval dat een werknemer tijdens en door het feit van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst overkomt en dat een letsel veroorzaakt.
Het ongeval overkomen tijdens de uitvoering van de overeenkomst wordt, behoudens tegenbewijs, geacht als overkomen door het feit van de uitvoering van die overeenkomst”.

Hier gaat het om een eigenlijk arbeidsongeval (“werkongeval”). De werknemer moet enkel bewijzen dat het ongeval is gebeurd tijdens zijn werk; dan wordt vermoed dat het ongeval veroorzaakt werd door zijn werk (zodat de regeling betreffende de arbeidsongevallen van toepassing is). Maar de arbeidsongevallenverzekeraar mag het tegenbewijs leveren dat het ongeval niet is gebeurd door de uitvoering van de arbeidsovereenkomst.

art. 8, §1 : “Wordt eveneens als arbeidsongeval aangezien het ongeval dat zich voordoet op de weg naar en van het werk.
Onder de weg naar en van het werk wordt verstaan het normale trajekt dat de werknemer moet afleggen om zich van zijn verblijfplaats te begeven naar de plaats waar hij werkt, en omgekeerd (…)”.

Hier gaat het om een ongeval van of naar het werk, dus om een arbeidswegongeval. Bij zo een arbeidswegongeval gelden minder voorwaarden dan bij een eigenlijk arbeidsongeval (tijdens het werken). In feite is bijna elk ongeval tijdens het arbeidstraject gedekt.

Als de werknemer op weg naar huis wordt doodgeschoten door de minnaar van zijn echtgenote, zal deze weduwe de wettelijke uitkeringen ontvangen.

Let wel op: het maken van een omweg of van een tussenstop heeft vaak tot gevolg dat het recht op arbeidsongevallenuitkeringen vervalt.

art. 9 : “Wanneer de getroffene of zijn rechthebbenden benevens het bestaan van het letsel, een plotselinge gebeurtenis aanwijzen, wordt het letsel, behoudens tegenbewijs, vermoed door een ongeval te zijn veroorzaakt”.

Het slachtoffer van een arbeidsongeval (inbegrepen een arbeidswegongeval) moet dus enkel het bewijs leveren 1° van het bestaan van het letsel (of de letsels) en 2 ° van de plotse gebeurtenis, zijnde het (arbeids)ongeval. Dan wordt aangenomen dat het letsel veroorzaakt is door het ongeval en dus dat de gevolgen van dit letsel, namelijk de behandelingen ervan en de arbeidsongeschiktheid, ten laste vallen van de arbeidsongevallenverzekeraar. De verzekeraar arbeidsongevallen kan wel het tegenbewijs leveren; hij kan bij voorbeeld bewijzen dat het letsel ook zou zijn ontstaan zonder het ongeval of dat het letsel bij een ander ongeval werd veroorzaakt…

De vergoeding verschuldigd door de arbeidsongevallenverzekeraar is:

1° Volledige vergoeding van de medische en aanverwante kosten en meestal aan 0,2479 € (vroeger 10 frank) per km voor de belangrijkste verplaatsingen ingevolge het arbeidsongeval.

Art. 28. arbeidsongevallenwet van 10 april 1971: “De getroffene heeft recht op de geneeskundige, heelkundige, farmaceutische en verplegingszorgen en, onder de voorwaarden bepaald door de Koning, op de prothesen en orthopedische toestellen die ingevolge het ongeval nodig zijn”.

Art. 36 van het Koninklijk Besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971: “De getroffene heeft ten laste van de verzekeringsonderneming recht op vergoeding van de kosten voor verplaatsing die voortvloeien uit het ongeval, telkens als hij zich moet verplaatsen hetzij:
1° op verzoek van de verzekeringsonderneming of elke persoon die in zijn naam optreedt;
2° op verzoek van de rechtbank of van de arbeidsinspecteur;
3° op verzoek van de door de rechter aangeduide expert of van de bemiddelende geneesheer bedoeld in artikel 64bis van de wet ;
4° op verzoek van het Fonds;
5° op zijn verzoek, met toelating van de verzekeringsonderneming of van het Fonds;
6° met het oog op een wedertewerkstelling volgens de modaliteiten vermeld in artikel 23 van de wet;
7° om (…..) medische redenen.
Zo de verplaatsing gebeurt met behulp van een gemeenschappelijk vervoermiddel worden de werkelijke reiskosten terugbetaald.
Gebeurt de verplaatsing met behulp van een ander vervoermiddel en bedraagt de af te leggen afstand tenminste 5 km vanaf de woonplaats, dan worden de reiskosten vergoed tegen 0,2479 euro per kilometer.

Zo de verplaatsing gebeurt met behulp van een gemeenschappelijk vervoermiddel worden de werkelijke reiskosten terugbetaald.
Gebeurt de verplaatsing met behulp van een ander vervoermiddel en bedraagt de af te leggen afstand tenminste 5 km vanaf de woonplaats, dan worden de reiskosten vergoed tegen 0,2479 euro per kilometer”.

2° Forfaitaire uitkeringen voor de professionele materiële schade*, in evenredigheid met de graden van arbeidsongeschiktheid.

Art. 22 Arbeidsongevallenwet: “Wanneer het ongeval een tijdelijke en algehele arbeidsongeschiktheid veroorzaakt, heeft de getroffene, vanaf de dag die volgt op het begin van die arbeidsongeschiktheid, recht op een dagelijkse vergoeding gelijk aan 90 pct. van het gemiddeld dagbedrag
Voor de dag waarop het ongeval zich voordoet of de arbeidsongeschiktheid aanvangt, is de vergoeding gelijk aan het normaal dagloon, verminderd met het loon dat de getroffene eventueel heeft verdiend.”

“Art. 23. Ingeval de tijdelijke arbeidsongeschiktheid gedeeltelijk is of wordt, kan de verzekeringsonderneming aan de werkgever vragen de mogelijkheid van een wedertewerkstelling te onderzoeken, hetzij in het beroep dat de getroffene voor het ongeval uitoefende, hetzij in een passend beroep dat voorlopig aan de getroffene kan worden opgedragen. De wedertewerkstelling kan slechts gebeuren na een gunstig advies van de arbeidsgeneesheer wanneer dit advies voorgeschreven wordt in het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming of wanneer de getroffene zichzelf niet geschikt acht om het werk te hervatten.
Indien de getroffene de wedertewerkstelling aanvaardt, heeft hij recht op een vergoeding die gelijk is aan het verschil tussen het loon verdiend vóór het ongeval en het loon dat hij ingevolge zijn wedertewerkstelling ontvangt.
De getroffene geniet, tot de dag van zijn volledige wedertewerkstelling of van de consolidatie, de vergoeding voor tijdelijke, algehele arbeidsongeschiktheid:
1° wanneer hij niet opnieuw te werk wordt gesteld maar zich onderwerpt aan een behandeling, die hem met het oog op zijn wederaanpassing wordt voorgesteld;
2° wanneer hij niet opnieuw aan het werk wordt gesteld en hem geen behandeling met het oog op zijn wederaanpassing wordt voorgesteld;
3° wanneer hij de hem aangeboden wedertewerkstelling of de voorgestelde behandeling om een geldige reden weigert of stopzet.
Ingeval de getroffene zonder geldige reden de hem aangeboden wedertewerkstelling weigert of voortijdig verlaat, heeft hij recht op een vergoeding die overeenstemt met zijn graad van arbeidsongeschiktheid, berekend naar zijn arbeidsmogelijkheden in zijn oorspronkelijk of voorlopig aangeboden beroep.
Ingeval de getroffene zonder geldige redenen de behandeling die hem met het oog op zijn wederaanpassing wordt voorgesteld, weigert of voortijdig verlaat, dan heeft hij recht op een vergoeding die overeenstemt met zijn graad van arbeidsongeschiktheid, berekend naar zijn arbeidsmogelijkheden in zijn oorspronkelijk beroep of in een voorlopig beroep dat hem op de wijze bepaald in het eerste lid, schriftelijk toegekend wordt voor het geval hij de behandeling zou volgen.
Gedurende de tijd nodig om de procedure van wedertewerkstelling, beschreven in dit artikel, te volgen heeft de getroffene recht op vergoeding voor tijdelijke algehele arbeidsongeschiktheid.”

“Art. 24. Indien de verzekeringsonderneming de getroffene genezen verklaart zonder blijvende arbeidsongeschiktheid bij een tijdelijke arbeidsongeschiktheid van meer dan zeven dagen, geeft de verzekeringsonderneming van deze beslissing aan de getroffene kennis volgens de nadere regels bepaald door de Koning. Indien de tijdelijke arbeidsongeschiktheid meer dan dertig dagen bedraagt, wordt de beslissing van de verzekeringsonderneming tot genezenverklaring zonder blijvende arbeidsongeschiktheid van de getroffene gestaafd door een medisch getuigschrift opgesteld door een geneesheer geraadpleegd door de getroffene of door de raadsgeneesheer van de verzekeringsonderneming volgens het model bepaald door de Koning. Indien de getroffene zonder kennisgeving van een geldige reden en na een aangetekende ingebrekestelling door de verzekeringsonderneming afwezig blijft op het onderzoek bij de raadsgeneesheer van de verzekeringsonderneming, kan de verzekeringsonderneming de getroffene in kennis stellen van zijn beslissing tot genezenverklaring.
Indien de arbeidsongeschiktheid blijvend is of wordt, vervangt een jaarlijkse vergoeding van 100 pct. berekend op het basisloon en de graad van de ongeschiktheid, de dagelijkse vergoeding vanaf de dag waarop de ongeschiktheid een bestendig karakter vertoont; dit vertrekpunt wordt vastgesteld bij een overeenkomst tussen partijen of bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing.
In afwijking op de bepalingen van het vorig lid wordt deze jaarlijkse vergoeding verminderd met 50 pct., indien de graad van ongeschiktheid minder dan 5 pct. bedraagt en met 25 pct. verminderd indien de graad van ongeschiktheid 5 pct. of meer, maar minder dan 10 pct. bedraagt.
(…).
Bij het verstrijken van de herzieningstermijn, bedoeld bij artikel 72 wordt de jaarlijkse vergoeding door een lijfrente vervangen”.

3° Hulp van derden wordt forfaitair en dus in beperkte mate vergoed, enkel in uitzonderlijk zware gevallen.

Art. 24: “Indien de toestand van de getroffene volstrekt de geregelde hulp van een ander persoon vergt, kan hij aanspraak maken op een bijkomende jaarlijkse vergoeding, die vastgesteld wordt in functie van de noodzakelijkheid van deze hulp (…).
Het jaarlijks bedrag van deze bijkomende vergoeding mag het bedrag van het gewaarborgd gemiddeld maandelijks minimumloon, vermenigvuldigd met 12, niet overschrijden”.

4° Andere schade (zoals morele schade, huishoudelijke schade, auto- of kledijschade) wordt niet vergoed door de arbeidsongevallenverzekeraar.

b. Gaat het om een eigenlijk arbeidsongeval, dan moet de getroffene het bewijs leveren dat ingevolge de uitvoering van de arbeidsovereenkomst letsels door een plotse gebeurtenis zijn ontstaan

Hier bestaan wel enkele bewijsvermoedens in zijn voordeel (zie d. ).

Bij een arbeidswegongeval (ook “weg-werk-ongeval” genoemd, dus van of naar het werk) moet daarentegen de plotse gebeurtenis niet worden bewezen; maar indien een omweg werd gemaakt is er in de meeste gevallen geen dekking (+ belangrijke uitzonderingen!).

Voor de vergoeding na een arbeidsongeval van of naar het werk : zie hieronder nr. 6c-bis.

c. De eigen zware fout van het slachtoffer (bvb. verkeersongeval door dronkenschap*) speelt geen rol.

De uitkeringen dienen dus ook te worden betaald indien het ongeval is veroorzaakt door een zware fout, maar niet als de getroffene zijn letsels opzettelijk heeft toegebracht (met hierbij de vraag of zelfmoord gedekt is).

d. De arbeidsongevallenuitkeringen worden berekend in verhouding

1° tot het basisloon en
2° tot de graden van de tijdelijke arbeidsongeschiktheid (“T.A.O.*”) en vervolgens de graad van de blijvende arbeidsongeschiktheid (“B.A.O. *”).

De graden van TAO en van BAO worden eerst vastgelegd door de raadsgeneesheer van de arbeidsongevallenverzekeraar. Maar u kan de bepaling van deze graden aanvechten door voor de Arbeidsrechtbank de aanstelling van een gerechtsdeskundige te vragen. Zie ook De medische expertise.

Ingevolge “besparingsmaatregelen” zijn de uitkeringen verminderd bij de lage graden (zijnde minder dan 10 %) van B.A.O., nl. met de helft als de B.A.O. minder is dan 5 %, en met 25 % als de B.A.O. minstens 5 maar minder dan 10 % beloopt.

Wie dus bvb. 4 % B.A.O. heeft zal jaarlijks slechts (4 % : 2 =) 2% van zijn basisloon als arbeidsongevallenuitkering ontvangen; wie daarentegen 10 % B.A.O. overhoudt zal 10 % van zijn basisloon ontvangen.

Art. 24, al. 2 en 3 arbeidsongevallenwet : “Indien de arbeidsongeschiktheid blijvend is of wordt, vervangt een jaarlijks vergoeding van 100 pct. berekend op het basisloon en de graad van de ongeschiktheid, de dagelijkse vergoeding vanaf de dag waarop de ongeschiktheid een bestendig karakter vertoont ; dit vertrekpunt wordt vastgesteld bij een overeenkomst tussen partijen of bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing.
In afwijking op de bepalingen van het vorig lid wordt deze jaarlijkse vergoeding verminderd met 50 pct., indien de graad van ongeschiktheid minder dan 5 pct. bedraagt en met 25 pct. verminderd indien de graad van ongeschiktheid 5 pct. of meer, maar minder dan 10 pct. bedraagt”.

Noot: dit heeft tot gevolg dat een slachtoffer van een arbeidswegongeval dat minder dan 10 % B.A.O. overhoudt vaak benadeeld wordt ten opzichte van een slachtoffer dat geen arbeidsongevallenuitkeringen bekomt. Immers, de zwakke weggebruiker of de foutloze bestuurder zal volledige vergoeding voor zijn professionele schade bekomen als hij niet op weg van of naar zijn werk werd aangereden, terwijl hij (ingevolge voormelde vermindering met 25 of 50 %) niet volledig wordt vergoed voor zijn blijvende professionele schade indien het wel gaat om een arbeidswegongeval. Het is dus meestal beter voor u dat het ongeval NIET als een arbeidswegongeval wordt beschouwd !

e. Bij overlijden van de werknemer zijn bepaalde uitkeringen voorzien.

Zie art. 10 e.v. arbeidsongevallenwet van 10 april 1971:

“HOOFDSTUK II. _ Schadeloosstelling.

Afdeling I. _ Dodelijk <arbeidsongeval>.

Art. 10. Wanneer de getroffene ingevolge het <arbeidsongeval> overlijdt, wordt een vergoeding voor begrafeniskosten toegekend die gelijk is aan dertigmaal het gemiddelde dagloon. (…)

Art. 11. Benevens de vergoeding voor begrafeniskosten draagt de (verzekeringsonderneming) de kosten voor het overbrengen van de overledene getroffene naar de plaats waar de familie haar overledene wenst te laten begraven; de (verzekeringsonderneming) zorgt tevens voor de overbrenging, met inbegrip van de vervulling van de administratieve formaliteiten.

Art. 12. Wanneer de getroffene ten gevolge van het <arbeidsongeval> overlijdt, wordt een lijfrente, gelijk aan 30 pct. van diens basisloon, toegekend:
1° aan de echtgenoot die op het tijdstip van het ongeval noch uit de echt, noch van tafel en bed is gescheiden (, of aan de persoon die op het tijdstip van het ongeval wettelijk samenwoont met de getroffene);
2° aan de echtgenoot die op het tijdstip van het overlijden van de getroffene noch uit de echt, noch van tafel en bed gescheiden is, (, of aan de persoon die op het tijdstip van het overlijden van de getroffene wettelijk met hem samenwoont) op voorwaarde dat:
a) het huwelijk (of de wettelijke samenwoning) gesloten na het ongeval minstens één jaar vóór het overlijden van de getroffene plaatsvond of,
b) uit het huwelijk (of de wettelijke samenwoning) een kind is geboren of,
c) op het ogenblik van het overlijden een kind ten laste is waarvoor één van de echtgenoten (of één van de wettelijk samenwonenden) kinderbijslag ontving.
De overlevende die uit de echt of van tafel en bed gescheiden is en die een wettelijk of conventioneel onderhoudsgeld genoot ten laste van de getroffene, (alsmede de langstlevende partner van een ontbonden wettelijke samenwoning die een conventioneel onderhoudsgeld genoot ten laste van de getroffene,) heeft eveneens recht op de lijfrente als bedoeld in het eerste lid, zonder dat die rente meer mag bedragen dan het onderhoudsgeld. <W 2007-05-11/53; inwerkingtreding : 26-06-2007>

Art. 13. § 1. De kinderen van de getroffene, die wees zijn van vader of moeder, ontvangen elk een rente die gelijk is aan 15 % van het basisloon zonder dat het totaal 45 % van dit loon mag overschrijden.
§ 2. De kinderen van de echtgenoot (of van de wettelijk samenwonende partner) van de getroffene, die wees zijn van vader of moeder, ontvangen elk een rente die gelijk is aan 15 % van het basisloon zonder dat het totaal 45 % van dit loon mag overschrijden (indien ze geboren of verwekt zijn) op het ogenblik van het overlijden van de getroffene.
§ 3. De bij § 1 en § 2 bedoelde kinderen, die wees zijn van vader en moeder, ontvangen elk een rente die gelijk is aan 20 % van het basisloon zonder dat het totaal 60 % van dit loon mag overschrijden.
(§ 4. Kinderen van wie de afstamming slechts ten aanzien van één van hun ouders vaststaat, worden voor de toepassing van dit artikel met wezen gelijkgesteld.
§ 5. (opgeheven)
§ 6. De rente die bij toepassing van § 2 en § 3 wordt toegekend aan de kinderen van de echtgenoot (of van de wettelijk samenwonende partner) van de getroffene, wordt verminderd met het bedrag van de rente die aan voornoemde kinderen wegens een ander dodelijk <arbeidsongeval> wordt toegekend. Het totaal bedrag van de aldus verminderde rente en van de andere rente mag evenwel niet lager zijn dan het bedrag van de rente toegekend aan de kinderen van de getroffene. <W 2007-05-11/53, art. 12; inwerkingtreding : 26-06-2007>

Art. 14.
§ 1. De kinderen die [1 …]1 door één persoon zijn geadopteerd ontvangen een rente die voor ieder kind gelijk is aan 20 pct. van het basisloon van de overleden adoptant, zonder dat het totaal 60 pct. van dit loon mag overschrijden.
§ 2. De kinderen die door twee personen zijn geadopteerd ontvangen voor ieder kind, een rente gelijk aan:
a) 15 pct. van het basisloon zo één van de adoptanten de andere overleeft, zonder dat het totaal 45 pct. van dit loon mag overschrijden;
b) 20 pct. van het basisloon zo één van de adoptanten vóór-overleden is, zonder dat het totaal 60 pct. van dit loon mag overschrijden.
§ 3. De geadopteerden die overeenkomstig de bepalingen van [1 artikel 353-15]1 van het Burgerlijk Wetboek rechten kunnen doen gelden in hun oorspronkelijke familie en in hun adoptieve familie, mogen de rechten, waarop zij in elke van deze families aanspraak kunnen maken, niet samenvoegen. Zij mogen echter kiezen tussen de rente, waarop zij recht hebben in hun oorspronkelijke of in hun adoptieve familie. De geadopteerden kunnen steeds op hun keuze terugkomen wanneer zich in hun oorspronkelijke of in hun adoptieve familie een nieuw ongeval met dodelijke afloop voordoet.
§ 4. (Ingeval van samenloop van de belangen van de geadopteerde kinderen met die van de andere kinderen mag de rente toegekend aan de geadopteerde kinderen niet hoger zijn dan deze toegekend aan de andere kinderen.) <W 1996-04-29/32, art. 3, 023; Inwerkingtreding : 13-06-1979>
§ 5. [1 De bepalingen van dit artikel zijn uitsluitend van toepassing op de gewone adoptie.]1
———-
(1)<W 2009-05-06/03, art. 56, 065; Inwerkingtreding : 29-05-2009>

Art. 15. § 1. (De vader en de moeder van de getroffene die op het tijdstip van het overlijden noch echtgenoot, (noch wettelijk samenwonende partner,) noch rechthebbende kinderen nalaat, ontvangen ieder een lijfrente gelijk aan 20 % van het basisloon.
Laat de getroffene op het tijdstip van het overlijden een echtgenoot (of een wettelijk samenwonende partner) zonder rechthebbende kinderen na, dan is de rente voor ieder van de in het vorige lid bedoelde rechtverkrijgenden gelijk aan 15 % van het basisloon.
De adoptanten hebben dezelfde rechten als de ouders van de getroffene.
(lid 4 opgeheven)
§ 2. Bij vóóroverlijden van de vader of de moeder van de getroffene ontvangt ieder van de bloedverwanten in opgaande lijn van de vóóroverledene een rente gelijk aan:
a) 15 pct. van het basisloon zo er noch echtgenoot (noch een wettelijk samenwonende partner) noch rechthebbende kinderen zijn;
b) 10 pct. van het basisloon zo er een echtgenoot (of een wettelijk samenwonende partner) zonder rechthebbende kinderen is. <W 2007-05-11; Inwerkingtreding : 26-06-2007>

Art. 16. De kleinkinderen van de getroffene die geen rechthebbende kinderen nalaat, ontvangen, zo hun vader of hun moeder overleden is, een rente voor ieder van hen gelijk aan 15 pct. van het basisloon, zonder dat het totaal 45 pct. van dit loon mag overschrijden.
Zo hun vader en moeder overleden zijn ontvangen zij een rente voor ieder van hen gelijk aan 20 pct. van het basisloon, zonder dat het totaal 60 pct. van dit loon mag overtreffen.
Indien er rechthebbende kinderen zijn, hebben de kleinkinderen, die wees van vader of moeder zijn, bij staken, gelijke rechten als de kinderen; de rente toegekend aan elke staak van kleinkinderen wordt op 15 pct. bepaald en bij hoofden verdeeld.
Zo de kleinkinderen bedoeld in voorgaand lid wees van vader en moeder zijn, wordt de rente per staak gebracht op 20 pct.
De rente toegekend aan de kleinkinderen wordt verminderd met het bedrag van de rente die aan voornoemde kleinkinderen wegens een ander <arbeidsongeval> werd toegekend.
(Met kleinkinderen worden gelijkgesteld, voor zover zij nog niet gerechtigd zijn op rente wegens hetzelfde dodelijk <arbeidsongeval>, de kinderen waarvoor uit hoofde van de prestaties van de getroffene of van de echtgenoot (of van de wettelijk samenwonende partner) kinderbijslag werd genoten, zelfs zo hun vader en moeder nog in leven zijn. Laat de getroffene geen rechthebbende kinderen na, dan ontvangt ieder van hen een rente gelijk aan 15 % van het basisloon, zonder dat het totaal 45 % van het basisloon mag overschrijden. Indien de getroffene rechthebbende kinderen of kleinkinderen nalaat, worden de met kleinkinderen gelijkgestelde kinderen geacht een staak te vormen. De rente toegekend aan deze staak wordt bepaald op 15 % en wordt verdeeld per hoofd.) <W 1996-04-29/32, art. 5, 023; Inwerkingtreding : 10-05-1996> <W 2007-05-11/53, art. 14, 058; Inwerkingtreding : 26-06-2007>

Art. 17. De broeders en zusters van de getroffene die geen andere rechthebbenden nalaat ontvangen ieder een rente gelijk aan 15 pct. van het basisloon, zonder dat het totaal 45 pct. van dit loon mag overschrijden.

Art. 17bis.[1 Zo de afstamming vastgesteld of de adoptie (…)

Art. 18. Indien er meer dan drie rechthebbenden, bedoeld in de artikelen 13, 14, 16 of 17 zijn, wordt het bedrag van 15 pct. of 20 pct. voor elke rechthebbende verminderd door het te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan 3 en de noemer gelijk aan het aantal rechthebbenden.
De maximumbedragen van 45 pct. en 60 pct. blijven toepasselijk op al de rechthebbenden samen, zolang hun aantal niet beneden drie daalt. Blijven er niet meer dan twee rechthebbenden over, dan heeft ieder recht op een rente van 15 pct. of 20 pct.
(Voor de toepassing van dit artikel wordt elke staak als een eenheid beschouwd in het geval bedoeld in artikel 16, derde, vierde en zesde lid.)

Art. 19. De kinderen, kleinkinderen, broeders en zusters ontvangen een rente zolang zij gerechtigd zijn op kinderbijslag en in ieder geval tot hun 18 jaar.
De rente is verschuldigd tot op het einde van de maand waarin het recht vervalt.
(Onverminderd de bepalingen van het eerste en tweede lid, ontvangen de gehandicapte kinderen, kleinkinderen, broers en zusters een rente overeenkomstig de voorwaarden bepaald door de Koning. De Koning bepaalt eveneens de wijze waarop de ontoereikendheid van de vermindering van de lichamelijke of geestelijke geschiktheid van deze rechthebbenden wordt vastgesteld.)

Art. 20. De bloedverwanten in de opgaande lijn, de kleinkinderen en de broeders en zusters ontvangen de rente alleen wanneer zij rechtstreeks voordeel uit het loon van de getroffene haalden. Worden als zodanig aangezien degenen die onder hetzelfde dak woonden.
Is de getroffene een leerling die geen loon genoot, dan hebben bovenvermelde personen niettemin recht op de rente zo zij onder hetzelfde dak woonden.

Art. 20bis. <KBN285 1984-03-31/37, art. 1, 008> Voor de bloedverwanten in opgaande lijn is de rente verschuldigd tot op het ogenblik waarop de getroffene de leeftijd van 25 jaar zou bereikt hebben, tenzij zij het bewijs leveren dat de getroffene voor hen de belangrijkste kostwinner was.
(De getroffene wordt als de belangrijkste kostwinner beschouwd wanneer het gedeelte van zijn inkomen dat effectief diende als bijdrage, zowel in geld als in natura, in het onderhoud van de bloedverwanten in opgaande lijn op het ogenblik van het ongeval meer bedroeg dan het geglobaliseerd inkomen van de bloedverwanten in opgaande lijn, waarin de bijdrage, zowel in geld als in natura, van de getroffene niet is begrepen. Bij de vaststelling van de financiële bijdrage, zowel in geld als in natura, van de getroffene worden de kosten voor zijn eigen onderhoud niet in aanmerking genomen.) <W 2008-06-08/31, art. 59, 061; Inwerkingtreding : 16-06-2008; zie ook art. 62>

Art. 21. De bij de artikelen 12 tot 17 bedoelde renten zijn verschuldigd vanaf de dag van het overlijden van de getroffene.”

f. Het verbod om twee keer te worden vergoed voor dezelfde schade vindt men terug in art. 46, §2, al. 2

“De volgens het gemeen recht toegekende vergoeding, die geen betrekking kan hebben op de vergoeding van de lichamelijke schade zoals zij gedekt is door deze wet, mag samengevoegd worden met de krachtens deze wet toegekende vergoedingen”.

Deze regel voorziet dus een cumulverbod (zie daarover uitgebreider hieronder nr 6d de verplichtingen van het ziekenfonds, noot h.).

g. De vordering tot het bekomen van de vergoedingen vanwege de arbeidsongevallenverzekeraar moet voor de Arbeidsrechtbank worden ingesteld binnen de termijn van 3 jaren, te rekenen vanaf de datum van het ongeval (of juister vanaf de eerste dag T.A.O.*).

De kosten van het geding, inbegrepen de rechtsplegingsvergoeding en de kosten van de gerechtelijke expertise, vallen ten laste van de verzekeraar van de arbeidsongevallen.

Art. 68 Arbeidsongevallenwet: Behalve wanneer de eis roekeloos en tergend is, vallen de kosten van alle vorderingen gesteund op deze wet ten laste van de (verzekeringsonderneming).

Art. 69. De rechtsvordering tot betaling van de vergoedingen verjaart na drie jaar.

De rechtsvordering tot terugvordering van onverschuldigde vergoedingen verjaart na drie jaar.
De rechtsvordering tot terugvordering van onverschuldigde vergoedingen die door bedrieglijke handelingen of door valse of opzettelijk onvolledige verklaringen werden bekomen, verjaart na vijf jaar. (…)

Art. 70. De verjaringen bepaald bij artikel 69 worden op de gewone wijzen geschorst of gestuit. Die verjaringen kunnen bovendien gestuit worden door een ter post aangetekende brief (…)

Art. 71. De bij artikel 69 bepaalde verjaringen lopen tegen de minderjarigen en de onbekwaamverklaarden.

Deze relatief korte verjaringstermijn wordt door bepaalde handelingen verlengd (nl. geschorst of gestuit). Zo doet een aanmaning per aangetekende brief naar de verzekeringsmaatschappij, binnen de drie jaar, een nieuwe verjaringstermijn van 3 jaar ontstaan. Maar neem toch geen risico’s !

h. Daarna kan nog een eis tot herziening worden ingesteld, gedurende drie jaren vanaf de genezenverklaring of vanaf een definitieve rechterlijke uitspraak.

Art. 72. De eis tot herziening van de vergoedingen, gegrond op een wijziging van het verlies van arbeidsgeschiktheid van de getroffene of van de noodzakelijkheid van de geregelde hulp van een ander persoon of op het overlijden van de getroffene aan de gevolgen van het ongeval, kan ingesteld worden binnen drie jaar die volgen op de datum van homologatie of de bekrachtiging van de overeenkomst tussen de partijen of van de in artikel 24 bedoelde beslissing of kennisgeving of de datum van het ongeval indien de tijdelijke arbeidsongeschiktheid geen zeven dagen overschrijdt en indien de verzekeringsonderneming de getroffene genezen verklaart zonder blijvende arbeidsongeschiktheid.

De getroffene of zijn rechthebbenden kunnen binnen de drie jaar die volgen op de dag van de in artikel 24 bedoelde kennisgeving, een rechtsvordering instellen tegen de beslissing tot genezenverklaring zonder blijvende arbeidsongeschiktheid. In dat geval kan de in het eerste lid bedoelde eis ingesteld worden binnen drie jaar die volgen op de datum van de in artikel 24 bedoelde beslissing.

Maar de eis tot herziening kan enkel worden ingewilligd indien het slachtoffer het moeilijke bewijs levert dat een onvoorzienbare verhoging van de blijvende arbeidsongeschiktheid is opgetreden. Ten onrechte stellen bepaalde arbeidsongevallenverzekeraars de mogelijkheid van een herzieningsprocedure voor als een soort hoger beroep; laat u niet misleiden: de normale termijn van verjaring is DRIE jaar vanaf de datum van het ongeval!